Lessen uit de technische leerkringen

In de proeftuinen wordt veel ervaring opgedaan. Ook met betrekking tot groeimodellen van warmtenetten. Wat zijn de geleerde lessen en belangrijkste conclusies?


Leerpunt 1: ‘in één keer goed’ is op lange termijn maatschappelijk gezien het meest kosteneffectief

Gemeenten geven aan dat het belangrijk is om een duidelijke uitrolstrategie en langetermijnplanning op te stellen om tot de (maatschappelijk) meest kosteneffectieve oplossing te komen.

Een voorbeeld is het overdimensioneren van een backbone (grote leiding naar het gebied) waarmee je voorbereid bent op meer aansluitingen in de toekomst. Het vervangen van de leiding of het aanleggen van een extra leiding op een later moment is vele malen duurder. De gemeente Groningen heeft een duidelijke keuze gemaakt voor deze overdimensionering.

Je hebt hiervoor wel enige zekerheid nodig dat de toekomstige groei daadwerkelijk komt.

Leerpunt 2: toekomstige groei en volloop is sterk afhankelijk van invulling van de randvoorwaarden voor warmtenetten

Belangrijke randvoorwaarden die zijn genoemd:

Vollooprisico


Het afdekken van het vollooprisico is een belangrijke randvoorwaarde. In veel casussen is het pas rendabel om een warmtenet (backbone/transportnet) aan te leggen – en/of een duurzame bron te ontwikkelen – bij een flink aantal aansluitingen. Dat aantal is vaak groter dan het aantal afnemers in een PAW-wijk/gebied. Als je de kosten voor het transport over een klein aantal woningen omzet, wordt de aansluitbijdrage (de ‘BAK’) te hoog. Je moet het project dan uitbreiden tot een break-even point, maar hebt dan de afzet en het commitment hiervoor nog niet. Met grote afnemers kun je op voorhand intentieovereenkomsten sluiten, maar het is niet realistisch om voorafgaand aan een investeringsbesluit al grote aantallen woningen te contracteren. Dat gaat in de praktijk fasegewijs. Wie draagt het risico dat ook na de eerste fase steeds meer warmteafzet kan worden gecontracteerd? In het voorbeeld van de gemeente Eindhoven zie je dit ook terugkomen.

Gemeenten deden in de leerkring de suggestie een overheidsfonds op te richten, omdat het op de huidige manier niet gaat lukken. Vanuit dit fonds zouden gelden of garantstellingen moeten worden verstrekt. Hiermee kan het vollooprisico worden afgedekt, kan ingezet worden op een groter warmtenet (zie leerpunt 1: meest kosteneffectief) en zou na de gerealiseerde afzet, geld weer terug kunnen vloeien in dit fonds.


Onrendabele top en draagvlak


Op dit moment hebben de meeste warmteprojecten te maken met een onrendabele top, ook bij hoge volloop. Bij een hogere volloop wordt de onrendabele top wel kleiner. Door de proeftuinensubsidie, vaak in combinatie met de SAH of ISDE, wordt daar voor het proeftuingebied een dekking voor gevonden. Voor opschaling naar andere wijken is meestal nog steeds sprake van een onrendabele top.  Zolang deze onrendabele top te hoog blijft, zal het moeilijk zijn om de afzet (volloop) te realiseren en daarmee de business case rond te krijgen.

Dit heeft uiteraard ook belangrijke gevolgen voor het draagvlak. Draagvlak is voor warmtenetten cruciaal. Het financiële aanbod aan bewoners speelt hierbij een rol, maar ook het imago en de perceptie van warmtenetten. En draagvlak heeft uiteindelijk weer een belangrijke invloed op de volloop van het warmtenet.

 

Wetgevend kader


Helderheid over de spelregels is nodig voor gemeenten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over wat een gemeente wel of niet zelf mag, over aanbesteding en instrumenten voor planning van warmtenetten. Daarnaast wordt ook de doorzettingsmacht van de gemeente genoemd. Dit betekent dat de gemeente kan bepalen dat op langere termijn in een bepaalde buurt geen aardgas meer beschikbaar zal zijn. Dergelijke bevoegdheden zijn er nu nog niet, maar hebben wel invloed op vollooprisico’s en tempodoelstellingen.

Om bovenstaande redenen is duidelijkheid over de komende Wet collectieve warmtevoorziening en de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie gewenst.

 
 

Leerpunt 3: de risico’s om toch voor te sorteren op toekomstige groei zijn op dit moment groot

Werken vanuit een langetermijnstrategie is maatschappelijk gezien het meest optimaal (leerpunt 1), maar het is de vraag of deze ook waargemaakt kan worden onder de huidige condities (leerpunt 2). Als de randvoorwaarden niet worden ingevuld door het rijk, en gemeenten geen duidelijkheid hebben over regels en betaalbaarheid, blijven de gemeenten experimenteren en gaat het niet lukken om op te schalen en de doelstellingen te realiseren. Terwijl het voorsorteren op opschaling en het aansluiten van een groter gebied wel in het publieke belang kan zijn en de laagste nationale kosten met zich mee kan brengen. Ook marktpartijen stappen niet in als de randvoorwaarden niet op orde zijn.

Gemeenten gaan hier nu op verschillende manieren mee om:

  • Scope beperken tot de PAW-wijk. Geen aanvullende voorinvesteringen voor toekomstige groei. Achterliggende motivering: de PAW-wijk is primair om te leren, daarna kijken we verder (voorbeeld Venlo).
  • Als gemeente het risico nemen. Voor-investeren in toekomstige capaciteit, met de verwachting dat in de toekomst nieuwe aansluitingen zullen volgen. Bij deze strategie zie je vaak dat gemeenten ook (deels) eigenaar zijn van het betreffende warmtebedrijf, omdat het voor marktpartijen nog een te groot risico vormt (voorbeeld Groningen).
  • Langdurige voortrajecten met afnemers en stakeholders. Zoveel mogelijk duidelijkheid verkrijgen over de participatiegraad voordat je een besluit neemt over de voorinvestering / overdimensionering. Dit is in de praktijk lastig, zeker bij particulieren, omdat die een sterke mate van concreetheid willen en de uiteindelijke business case afhankelijk is van de deelnamegraad. 

Leerpunt 4: beschikbaarheid van (duurzame) bronnen is een onzekere factor

Gemeenten geven aan dat in veel situaties onzekerheid bestaat over het beschikbaar komen van duurzame bronnen van voldoende omvang. In sommige gevallen is geen of weinig beschikbaarheid van kleinere bronnen voor kleinere warmtenetten. Meerdere gemeenten, zoals Lingewaard, onderzoeken momenteel verschillende duurzame bronnen, waaronder zonthermie.

In andere situaties zijn bronnen aanwezig (zoals biomassa) die op termijn worden uitgefaseerd, maar waarbij nog geen volledig alternatief voorhanden is. Mogelijke oplossingsrichtingen die in de proeftuinen worden bekeken zijn lokale netten op lagetemperatuurbron (WKO/aquathermie, lucht), omdat die vaak breder beschikbaar zijn.

Leerpunt 5: koppeling van warmtenetten kent nog technische en organisatorische uitdagingen

De (toekomstige) koppeling van warmtenetten kent nog meerdere complexe onderdelen. Zoals bijvoorbeeld de onafhankelijke aansturing van warmtenetten en de bewaking van efficiency. Organisatorisch is het vooral een uitdaging als de warmtenetten worden beheerd door verschillende partijen. Je moet dan onderling afspraken maken over leveringszekerheid, piek-back-up en duurzaamheid. Daarnaast geven gemeenten aan dat er nog onvoldoende kennis en ervaring is over het koppelen van warmtenetten met verschillende temperaturen.

Leerpunt 6: belangrijk om in de komende periode te zoeken naar slimme oplossingen om een groeimodel te realiseren

Vanuit gemeenten kwam ook de vraag en wens om in de komende tijd aandacht te hebben voor slimme, modulaire oplossingen. Door bijvoorbeeld te werken met een buurt-energiesysteem zoals in proeftuin Hengstdal het geval is (proeftuinvoorbeeld volgt). In deze proeftuin werkt Alliander mee met een concept van modulaire zeecontainers die als kleinschalige collectieve warmtevoorziening kunnen dienen. Op dit moment wordt in de proeftuin ervaring opgedaan met de mogelijkheden en beperkingen van deze technische oplossing. Zo geeft de gemeente Nijmegen bijvoorbeeld aan dat Alliander nu nog tegen wettelijke beperkingen aanloopt om opslag te organiseren. Een ander voorbeeld is een ZLT-net, waarbij de warmte zo dicht mogelijk bij de verbruikers op de juiste temperatuur wordt gebracht.

Cookie-instellingen