De verduurzaming van de gebouwde omgeving raakt aan hoe we wonen en leven. In het Klimaatakkoord is daarom afgesproken dat de transitie van aardgas naar duurzame warmte zal worden gerealiseerd met betrokkenheid van bewoners, gebouweigenaren en andere partijen in de omgeving waar deze overstap aan de orde is. Deze afspraak is zo gemaakt in het besef dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving heel direct raakt aan hoe we wonen en leven met een bijzonder positie voor de gebouweigenaar die altijd ook mede-investeerder is. Deze transitie is daarom wezenlijk anders dan veel andere veranderingen in het ruimtelijk domein, die veelal de minder directe leefomgeving van mensen betreft en in mindere mate betrekking heeft op de woning en de portemonnee van mensen. Om de transitie in een wijk of buurt te kunnen realiseren, is het daarom van belang de wensen en zorgen van bewoners vanaf het begin van het proces mee te wegen bij de plannen die gemeente maakt in de wijkgerichte aanpak. Een kwalitatief goed participatieproces, wat tijd vergt in de voorbereiding kan de snelheid van de uitvoering aanzienlijk vergroten.
Het vroegtijdig betrekken van de omgeving in en rond de wijk zorgt ervoor dat verschillende wensen, perspectieven, kennis en creativiteit snel op tafel komen. Een goed ingericht participatieproces draagt op die manier bij aan kwalitatief betere besluitvorming en helpt in een latere fase om bewoners te motiveren mee te doen met het verduurzamen van hun woning en wijk of buurt. Om die reden is het belang van goede participatie ingebed in de Omgevingswet.
Participatie is maatwerk. Artikel 10.8 van het Omgevingsbesluit regelt daarom dát participatie moet plaatsvinden, niet hóe dat moet gebeuren. Begin 2020 is door de Eerste Kamer besloten dat er onder de Omgevingswet ook regels over het “hoe” komen. Er komt een regeling waardoor er een plicht ontstaat voor gemeenten om het participatiebeleid op te stellen waarin vastgelegd wordt hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden. Dit participatiebeleid zal worden vastgesteld door de gemeenteraad. De motiveringsplicht (in artikel 10.8 van het Omgevingsbesluit) is uitgebreid (sinds 2020, naar aanleiding van een motie van de Eerste Kamer) waardoor gemeenten ook moeten aangegeven in hoeverre aan het lokale participatiebeleid is voldaan. Met deze uitbreiding op de motiveringsplicht wordt geregeld dat gemeenten moeten nadenken over lokaal participatiebeleid, dit moeten vaststellen en publiceren en worden zij verplicht te motiveren hoe daarmee rekening is gehouden. Het is aan te bevelen hierbij specifiek aandacht te besteden aan participatie bij de energietransitie in de gebouwde omgeving. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe deze beleidsregels eruit moeten komen te zien. Zo weten bewoners en andere betrokken vooraf wat ze op het vlak van participatie kunnen verwachten.
De transitievisie warmte is één van de schakels in de keten van planvorming en besluitvorming over de wijkgerichte aanpak. Die stappen moeten samen een zorgvuldig proces vormen. Dat maakt de keten van besluitvorming robuuster en transparanter. Het toepassen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is sterk aan te raden. Dat houdt onder meer in dat de gemeente de ontwerp transitievisie warmte ter inzage moet leggen en een ieder over het document een zienswijze kan indienen.
Participatie is vooral belangrijk voor de wijken waarin de gemeente voor 2030 aan de slag gaat, een keuze die in de transitievisie warmte wordt gemaakt. De ervaringen uit de proeftuinen leren dat het verstandig is mensen al te betrekken in de fase waarin bepaald wordt welke wijken als eerste aan de beurt zijn en mensen vroegtijdig mee te nemen in de afwegingen en kaders die daarbij aan de orde zijn. Deze ervaringen zijn onder andere neergelegd in de Handreiking Participatie Wijkaanpak Aardgasvrij. Deze handreiking biedt geen kant-en-klare blauwdruk voor het informeren en betrekken van bewoners bij het aardgasvrij maken van wijken, maar helpt bij het maken van een op de wijk gerichte aanpak van de communicatie en participatie.
Naast het betrekken van bewoners is het van belang bij het opstellen van de transitievisie warmte af te stemmen met stakeholders, zoals de netbeheerder, waterbeheerder, mogelijke aanbieders van warmte en de woningcorporaties. Het is van belang op de hoogte te zijn van hun plannen en planningen. In het Stappenplan transitievisie warmte is afstemmen als één van de stappen beschreven om te komen tot een transitievisie warmte.
In regio’s wordt gewerkt aan een Regionale Energie Strategie (RES). De RES is een instrument om te komen tot afstemming over de opwekking van hernieuwbare energie en de inzet van bovengemeentelijke warmtebronnen. Het proces om te komen tot een RES heeft dus ook een relatie met de warmtetransitie in de gebouwde omgeving. Hiervoor stellen de RES regio’s een Regionale Structuur Warmte (RSW) op. Hierin wordt in kaart gebracht wat de warmtevraag en -aanbod is in de regio en wordt verkend wat de kansen zijn voor bovengemeentelijke warmte-infrastructuur. In de RES-regio wordt tevens het gesprek gevoerd over kansen en knelpunten bij bovenlokale warmtebronnen.
In juli 2021 zijn de RES1.0 opgeleverd, onderdeel daarvan is de RSW1.0. Begin 2023 moet elke regio een RSW2.0 gereed hebben. Hiertoe heeft het NPRES een handreiking RSW2.0 opgesteld. De transitievisies warmte bieden inzicht in de warmtestrategie voor de gebouwde omgeving van gemeenten en zijn dus belangrijke input voor deze RSW2.0. In de Regionale Structuur Warmte (RSW) wordt inzicht gegeven in huidig – en potentieel toekomstig aanbod en de potentiële warmtevraag en de huidige (en toekomstig benodigde) bovengemeentelijke (of transport)infrastructuur. In de RSW2.0 gaat ook aandacht naar de afstemming tussen de transitievisies warmte van de gemeenten in de regio. Een analyse van kansen en knelpunten op het gebied van bovengemeentelijke warmtebronnen is onderdeel van de RSW2.0. Het is voor gemeenten daarom van belang om goed betrokken te zijn bij de ontwikkeling van de RSW2.0. De transitievisies warmte en de RSW moeten goed op elkaar worden afgestemd in een zich herhalend iteratief proces.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat grote (utiliteits-)gebouweigenaren vierjaarlijkse routekaarten op portefeuilleniveau, duurzame meerjarenonderhoudsplannen en/of meerjarige vastgoedverduurzamingsplannen opstellen. Grote (utiliteits)gebouweigenaren beschrijven daarin welke maatregelen zij al hebben getroffen en hoe zij toewerken naar het streefdoel voor 2030 en een CO2-arme vastgoedportefeuille in 2050. Bij het opstellen van de transitievisie warmte en de uitvoeringsplannen kunnen gemeenten gebruik maken van de planning (‘natuurlijke momenten’) van de verduurzaming van utiliteitsgebouwen in deze portefeuilleroutekaarten. Gemeenten kunnen met grote (utiliteits)gebouweigenaren in contact treden om de volgorde van de wijken en de planning in de portefeuilleroutekaarten op elkaar af te stemmen. Daarnaast stellen verschillende sectoren sectorale routekaarten op, waarin zij mogelijke strategieën naar CO2-arm vastgoed in 2050 in kaart hebben gebracht. Ook zijn in de routekaarten specifieke knelpunten en belemmeringen per sector geïnventariseerd. Het kan daarom verstandig zijn om contact op te nemen met specifieke brancheorganisaties.